13 januari. Dag 151. Albergue, Fisterra – Albergue Municipale Muxia 31k. Totaal 5.021k.
Ik neem je mee op een uitstapje…
Het vorige Millennium. Windkracht 10. Niels en ik hebben net in drie dagen de West Highland Way gelopen met bepakking. Het was Schots weer. We zijn moe, stinken en willen vakantie. Want dat was dit niet, dit was gewoon pijnlijk afzien in hondenweer.
Met de bus rijden we hetzelfde stuk van ruim 150 kilometer terug van Fort William naar Glasgow. Meteen pakken we de bus door naar de kust waar we een ferry kunnen pakken naar Arran, het eiland dat ook wel klein Schotland wordt genoemd. Dan moet het immers goedkomen.
De bus voert ons door grauwe industriële gebieden, met daarboven grijsgrauwe luchten. Ons gemoed is niet positief, het is kapot.
Aan de kust horen we dat onze ferry de laatste is die aan de hele westkust van Schotland nog in de vaart is. Windkracht 10. Er staat een stevig briesje.
De ferry ligt aangemeerd, een flinke jongen. Desondanks danst hij wispelturig op de golven. De loopbrug schuift heen en weer over de kade. Als je aan boord wilt, moet je goed mikken, springen als de loopbrug jouw kant uitkomt, waarna je aan boord vliegt. Een avontuur. We zijn begin twintig, dit is wat wij willen.
Aan boord stroomt de kots door de gangboorden. Zelfs het personeel loopt met witte bekkies spuugzakken rond te delen. Wij zijn in ons element. Hebben bedacht dat de boeg de beste plek is, daar heb je immers de grootste amplitude, ofwel de boeg rijst hoog op en maakt een gigantische neerwaartse beweging achter de golf om dan met een klap weer teruggeduwd te worden. We hebben dat goed gezien en zitten lachend op de grond, ons vasthoudend aan leuningen. Op een stoel zitten kan niet meer. Stoelen en tafels vliegen om ons heen. Niemand roert zich, wij zien muren van zwart water boven de boeg uittorenen en wachten op de klappen. Die komen. We voelen onze maaginhoud ergens tegen het gehemelte aanklotsen en daarna tegen de knieën. Het is inmiddels donker.
Als we aankomen, wordt ook deze, laatste ferry aan de Schotse westkust uit de vaart genomen. Misschien was dit teveel van het goede.
In de klaterende regen nemen we bij aankomst intrek in de eerste Bed & Breakfast die we treffen. We zijn er kapot van. Slapen.
De dag start met de geur van een Scottish Breakfast dat via de trap omhoog kringelt in onze neuzen. Kwijlend ontwaken we; bonen, spek, gebakken ei, worstjes, toast en koffie wachten ons.
Kreupel wankel ik naar het raam en trek de gordijnen open. Met ontbloot bovenlijf sta ik als bevroren. Kwamen we gisteren in een grijze regenwolk aan, nu is alles anders…
Voor me een baai in de vorm van een halve maan. Het zand is witter dan wit. De zee azuurblauwer dan blauw. Ik hoor zeemeeuwen die hun keel open trekken. De lucht is fel hemelsblauw. Links van me, achter het dorp, de prachtige Goatfell, een berg die ik later nog eens zou beklimmen. Ervoor een woud dat in het felste groen aftekent tegen de bruine berg. Uit het woud torent een imposant kasteel. In de baai zwemmen meerdere zeehonden die hun koppen om beurten uit het water steken en naar de wal kijken. Enkele kleurrijke bootjes zijn afgemeerd aan de steiger waar onze ferry nog steeds ligt.
Het contrast met windkracht 10 en het grijs van gisteren maakt een immense euforie bij ons los. Niels wordt daar stil van, ik praat honderduit. We brengen de dag door trekkend langs de rotskusten, gevolgd door zeehonden. Een van de mooiste dagen uit mijn 46-jarige buitenleven.
Een lange intro om te schetsen hoe de dag van vandaag eruit ziet. Hetzelfde contrast, ik heb enkele dagen uiterst fijnmazige regenval achter de rug. De hemel staat vandaag strak blauw. Er hangt een nevel van schuimdruppels boven de kust waar golven zich te pletter beuken op de kliffen. Zeemeeuwen flierefluiten en langs de Camino uitgestrekte velden van gele bloemen.
De route voert van Finisterre naar Muxia, pal noord langs de kust. Zo nu en dan links blikken op de oceaan en een verlaten baai waar golven komen binnenrollen. Ik passeer gehuchten met welluidende namen als San Salvador, Santo Estevo de Lires en Figueiroa.
Slechts één wandelaar vandaag op mijn pad, de Italiaanse die ik eerder trof met HendrikJan. Zij loopt dit rondje andersom. Ze begint weer in het Italiaans te ratelen waarop ik de handen ten hemel hef, maar ik begrijp dat ze morgen terugvliegt naar huis.
Op zeven kilometer in the middle of nowhere een rustplek. Iemand heeft fruit neergezet en thee, zelfbediening met een donatiebox. Ook staat er een stempel. Ik maak van de gelegenheid gebruik om alle ansichtkaarten voor mijn supporters te stempelen; hun stempel van het einde van de wereld, precies tussen Finisterre en Muxia. Naast twee boeken krijgen ze immers een ansichtkaart uit het einde van de wereld.
Minpuntje van de dag: tijdens het stempelen komt een klein harig hondje dat op mijn pole pist. Waarom daar? Het leven van een hond excelleert in eenvoud, gewoon laten lopen.
Ik voel aan alles dat vandaag de laatste loopdag is. De spanningsboog van Santiago en Finisterre liggen achter me en tijdens het stempelmoment passeerde ik de 5.000-kilometer-marker. Het lijf en de kop willen niet meer. Tijd voor echte rust, niet alleen een rustdag.
Ik zou nog doorlopen naar Nazare, 440 kilometer naar het zuiden, de plek met de hoogste golven van Europa. Hoorde deze week dat ze momenteel 25 meter zijn en dat de surfscene helemaal losgaat. Daarom vroeg vriend Carlo of ik niet een paar surflesjes moest gaan nemen. Maar dan zou mijn grafsteen zeggen: ‘Hier ligt Jan. Hij kon aardig lopen Zwemmen was niet echt zijn ding.’ Golven van 25 meter, dat zijn complete flatgebouwen die op je neerstorten. Ik wil wel graag zien hoe ze zich lenen voor surfkunsten en overweeg het stuk vanaf Santiago te gaan liften.
De laatste kilometers trek ik me voort over een kam waar meerdere windmolens hun ding doen. De peesplaat steekt, de scharnieren kraken, de spieren als lamme takken. Links van me Parador Costa da Morte, misschien wel een van de meeste luxe, en mooi gesitueerde hotels die ik ooit aanschouwde. Op Booking.com blijken de prijzen mee te vallen. Ik ga naar een Albergue die tien euro rekent.
Toch helpt de gedachte dat daar in de verte een vuurtoren staat in die in zijn eentje de kaap van Muxia bewaakt. Ik heb iets met vuurtorens, ze vertegenwoordigen de eenzame gewortelde boom, Don Quichot in zijn strijd tegen de windmolens. Ik moet denken aan de keer dat ik Paul coachte toen hij zijn Spartathlon van 246 kilometer rende in Griekenland. De finish bestaat uit het kussen van de voeten van het beeld van Koning Leonidas. De stem die later het raceverslag begeleidt zegt: ‘Ik ben geen liefhebber van kunst en standbeelden, maar in de ogen van iemand die net 246 kilometer van Athene naar Sparta is gerend, moet het beeld van Koning Leonidas het mooiste kunstwerk op aarde zijn.’ Zo voelen voor mij de vuurtorens die de kapen van Finisterre en Muxia bewaken.
Muxia maakt de verwachtingen helemaal waar, een prachtig dorp aan de kust met gekleurde huisjes die uitgestrooid lijken over de ruige rotskust. Al snel vind ik mijn laatste Albergue op de Camino waar ik van de waard mijn credential krijg voor dit laatste rondje van Santiago, Finisterre en Muxia.
—
Ook gisterenavond in Finisterre vond ik een fijne albergue in het centrum. Al snel heb ik een klik met de Italiaanse hospitalero en vraag hem om een biertje te gaan drinken om mijn ‘Einde van de wereld’ te markeren.
Hij trekt me mee naar een kleine kroeg waar we als enige klanten het licht uitdoen. Hij zit op de praatstoel en vertelt dat veel pelgrims hier blijven plakken. Ze hebben (nog) geen antwoorden op grote vragen gevonden en blijven hangen in de hoop dat de Camino hen die biedt. Maar zoals hij en ik weten, zitten antwoorden in jezelf, de Camino werkt hooguit vertragend waardoor dingen boven komen.
Zo ook bij de Duitser met wie ik de slaapzaal deel. Hij hangt hier al weken rond, lijkt een ontheemde ziel. Ik moet denken aan studievriend Diederik die tijdens zijn wereldreis ook zo iemand ontmoette die al zeven jaar op reis was. Het advies van Diederik was van verbluffende eenvoud: Misschien moet jij gewoon naar huis gaan! Waarop betreffende reiziger zijn biezen pakte, een ticket boekte en de volgende dag naar huis reisde. Ik geef mijn Duitse slaapmaat hetzelfde advies… En de volgende ochtend vertrekt hij.
Hospitalero en ik zijn nog niet klaar en gaan naar een volgende bar, een linksdraaiende hippiehut, alleen te bereiken via een onopvallend deurtje, waar twintig Spanjaarden en juist genoemde Duitser uit hun dak gaan. Wij sluiten aan, dansen, kletsen. Het is een orgie van rode wijn, vrolijkheid en levensenergie. Eigenlijk alles dat door corona al zo lang op een lager pitje staat. We dansen en zingen alsof ons leven er vanaf hangt.
De muziek pompt energie door de ruimte. Het is prettig dat mijn Spaanse Penélope Cruz er ook is. We vinden elkaar en dansen op de vulkaan. Het voelt alsof we de uitverkorenen zijn uit de film The Beach met Leonardo DiCaprio. Tot diep in de nacht duurt dit drinkegelag. We dwalen aansluitend door het dorp op zoek naar een verlaten strand. Ik raak Penélope kwijt in een doolhof van steegjes; precies zoals het moet zijn.
Ook de Duitser en de hospitalero zijn verdwenen. Laatstgenoemde zou om acht uur vanochtend ontbijt voor me maken, maar is dan nog steeds nergens te bekennen. Ik maak zelf een kan koffie die ik buiten op het bankje in de zon opdrink. Ik verlaat het einde van de wereld voor deze onbeschrijfelijk mooie dag. De hele dag de verrukkelijke geur van Penélope in mijn kleren, terwijl ik nieuwe avonturen tegemoet loop. Stap voor stap.
Hasta mañana…











Geef een reactie