14 mei, dag 44. Munro 43 De Beinn Sgulaird (937m), hat shaped hill
Tikken. Tikken van regen op mijn tentdoek. Ik prijs mijzelf gelukkig met de fantastische Bergans-tent die ik heb verkregen via Surviking. Tot nu toe laat hij geen druppel binnen, ook niet als je de buitentent aanraakt. Het is een veilige cocon tegen de Schotse elementen.
Dat gezegd hebbende, nodigt tikkend hemelwater niet uit me op te richten en iets te gaan doen. Ik draai me nog een keer extra om. Punt is dat ik moet plassen. Daar heb ik dus geen zin in want regen. Dat maakt creatief. Heb ik een lege eetzak? Neen. Heb ik een lege fles? Neen. Kan ik zo uit de tent in de tuin van Gill plassen dat ze het niet ziet, en ik niet nat wordt? Neen.
Ik moet eruit. Anders wordt de tent van binnen nat. Het toiletgebouwtje ligt aan de andere kant van de weg dus door de regen strompel ik op slippers. Gelukkig klaart het op. Ik haal meteen water voor koffie en noedelsoep. In extreme overlevingssituaties had ik nu goed twee dingen kunnen combineren en in mijn tent kunnen blijven liggen. Zo ver ben ik nog niet afgegleden.
Op slippers en in mijn tshirtje geniet ik loom van soep en koffie. Het is stil en langzaam toont de zon zich. Racetime.
Vandaag is de Beinn Sgulaird aan de beurt. Ik ben gretig. De HOKA’s gaan nog net iets strakker dan normaal. Ik loop naar de weg en de klok gaat aan. Langs de Creran Inn, de Glen Creran in. Met ferme tred trippel ik over het asfalt langs Loch Creran. Dit is de achterkant van Schotland, hier bijna geen toeristen. Dit zijn geen populaire Munro’s. Toch moet ik ze allemaal doen dus pak ik ze lekker mee, weer een weggestopt hoekje afgewerkt.
De vraag kan rijzen of ik wel snel genoeg ga. Of mijn geplande 120 dagen toereikend zijn. Allereerst ben ik daar niet mee bezig. Het avontuur ontvouwt zich en duurt zo lang het duurt. Het weer, liften, midges en bekenden die langskomen, maken een en ander zeer onvoorspelbaar en moeilijk planbaar.
De andere kant van de medaille is dat een strategie als vanzelf is komen bovendrijven. Deze eerste weken waarin sneeuw nog een rol speelt, richt ik me op afgelegen Munro’s. Bergen die ver weg liggen, met lange aanloop en moeilijk te combineren met anderen. Het maakt dat ik gekke hoeken, het hele noorden en het eiland Mull heb afgevinkt. Al die tijd is het lichaam in training. Ik val af en word elke dag fitter en de spieren gehard. Ik merk het aan snelheid en tijden. Steeds sneller tik ik toppen aan en het lijf past zich aan, verteert de inspanningen goed. Het maakt dat ik in de zomermaanden mooi klaar ben om een paar hele grote, brute dagen te doen met tien toppen of zelfs meer. Het weer is dan stabieler en ik kan meer risico’s nemen qua bepakking, of eerder het gebrek daaraan. Als ik tien dagen van tien toppen maak, gaat het opeens heel hard. Eerst zelf harden.
Ook is het een kwestie van het hoofd harden. Ik durf best te bekennen dat ik de eerste dagen angstig was. Het was winter, ik kreeg alles voor de voeten geworpen, dagen in sneeuw, whiteouts, navigeren in een glas melk, ijskoude waterstromen, bulderende winden. En dat allemaal alleen. Inmiddels heb ik het na 42 bergen allemaal een keer gezien. De comfortzone is keer op keer opgerekt want elke dag was anders. Iedere dag leerde ik nieuwe dingen en ervoer dat het goedkwam ook als het tegenzit. Het ene moment sta je in een gitzwarte verticale rotswand te trutten en vijf minuten later loop je over een vlakke grasrug. Dan heb je een whiteout en minuten later trekt het wolkendek open. Ook na acht uur regen ben ik in staat warm te blijven en mijn ding te doen. Alles went.
Het went zo dat ik niet meer op de weerapp kijk. Als ik zin heb om een berg aan te vallen dan gaat hij eraan. Alles gaat mee zodat ik in alle gevallen warm blijf en gas erop. Binnen twee tor vier uur ben ik beneden als ik tot het gaatje ga.
Ook vandaag zie ik het wel. Ik neem niet eens water mee en vergeet mijn livetracking aan te zetten. Binnen 40 minuten heb ik de 5.32 kilometer naar de berg afgelegd. Een bord dat ik op de paden moet blijven want in dit gebied zijn stalkers actief. Dat zijn geen sexueel geïnteresseerde vieze mannen maar jagers met geweren. Ik draag een witte muts en mijn opvallende shirt van Marathon.R. ik heb niet de illusie dat ik voor een hert wordt aangezien. Indien wel zou ik deze onmiddellijk afknallen. Hij stinkt.
En door. Via een jeeproad werk ik me boven de bomen uit. Een cairn markeert waar de single track me naar de graat voert. Het pad is gestaag en goed en dus blijft het gas open.
De gids meldt: The isolated position of this mountain on the west coast of Argyll makes it perhaps the most standing viewpoint in this part of Scotland. The steep slopes give great depth to a wonderful prospect over the Firth of Lorne and the islands of Lismore and Mull.
Inderdaad zie ik al snel het meer onder me met daarachter de zee en Mull waar ik gisteren was. Aan de overkant van Loch Etive zie ik de Ben Starav opdoemen die ik met Christian aftikte. In het noorden doemt de Ben Nevis op en de toppen van Glencoe. Op mijn tocht naar Santiago was ik de mazzelpelgrim met altijd goed weer. Ook nu. Iedereen piept over het weer en ik heb al zeker 30 dagen zon en wolkenvrije uitzichten gehad. Het is half mei en ik zie eruit of ik een half jaar in Thailand in de zon heb gelegen. I count my blessings.
Tegelijk vind ik de Beinn Sgulaird een kreng. Op 488 meter volgt een diepe kloof dus dalen en klimmen. Dan volgt de voortop met daarachter een zadel en weer een top en weer een zadel. Steeds weer klimmen en dalen. Het maakt dat de teller einde dag op ruim 1.400 hoogtemeters uitkomt voor een berg van 937 meter. Lastigst zijn in de laatste afdalingen en klimmen de rotsvelden. Alsof complete wanden zijn weggeslagen. Je loopt op je afgesleten Hoka’s over de keien te wankelen als een malafide balletdanseres. Niks rennen hier. Hooguit grommen.
Na 2.30 uur sta ik op de top. Snel een filmpje en door want het is bitterkoud als je rug nat is. De afdaling gaat het gas pas echt open. Ik kwam vier kerels tegen op de voortop, op de terugweg, kijken of ik ze kan pakken voor het dal.
Ik jank tussen de keien door, vreet me vast in de ingestorte wanden. Rammel de hellingen af. De stokken dansen als metgezellen mee in de berm. In deze afdalingen raak ik in een soort hyperfocus, een trance, een heerlijke staat van zijn. Het is een afdalen op de toppen van je kunnen. Je bent alleen, mag geen fouten maken, de muziek in je oren, de wind in je gezicht. Harder, harder, steeds harder naar beneden. De grond is oneffen en het spel is zo kort mogelijk grondcontact te hebben, een cadans van boven de 200. Het lezen van het terrein, in miniseconden lijnen kiezen en beslissingen maken. Het pad blijven volgen voor je en toch ook de scherpe keien net voor je zien. Een geoliede machine die in minder dan 20 minuten 1.000 meter naar beneden kleppert. Totaal intappen op je kracht, dat waar je goed in bent.
Als ik op 488 meter de kloof induik, zitten de kerels op een steen. Hebbes. Zij pakken de andere wand omhoog, ik sla hier linksaf om lager in het dal het jeeppad op te pakken. Als ik de grintweg bereik, zie ik de mannen boven op de graat. Ik kan nu echt vol gas en als ik beneden de weg bereik, zijn de mannen nog zeker op 300 meter. Ik sla linksaf en loop via de andere oever van loch Creran terug. Ik jog de vijf kilometer terug en voel me voldaan. Eergisteren sprinten op de Ben More, vandaag sprinten op de veel zwaardere en langere Beinn Sgulaird. Na vier uur sta ik weer op de weg en na 4,5 uur sta ik een biertje te bestellen bij de Creran Inn. De andere kerels staan dan nog op de berg. Voor deze tocht stond 6 tot 8 uur, ik deed hem in 4,5 uur inclusief een aan- en afvoertocht van 5 kilometer. Ruim 25 kilometer in de pootjes. Het lijf begint op stoom te komen voor de grote lange toppentochten.
In de bar melden zich twee Duitse meiden die naar een kleine camping iets verderop moeten. De groep dronken mannen van een zekere leeftijd werpt zich erop als een roedel kwijlende wolven. Niet veel later staan de meiden met ze te poolen en gaat het aantal decibellen in het rood. Mannen van tegen de zestig die dronken staan uit te sloven voor meiden in de twintig. Het is een treurige aanblik maar niet zo erg als de aanblik van het Songfestival gisteren.
Ik herinner me mijn poolexpeditie in 2007. Na 27 dagen op het ijs kwamen we in de hotelbar met de neus voor een tv-scherm van megalomane afmetingen te zitten voor dit deerniswekkend schouwspel. We waren in staat zo terug het ijs op te rennen.
Ik verlaat het treurig schouwspel. Morgen weer twee prachtige bergen aanvallen. De Ben Cruachan en zijn kleinere broertje.
Wordt vervolgd… 239x






Geef een reactie