5 mei. Dag 36.
32. Ben Starav (1.078m), hill of the rustling noise
33. Beinn nan Aighenan (957m), hill of the hinds
34. Glas Bheinn Mhor (997m), big Grey hill
35. Stob Coir’an Albannaich (1.044m), peak of the Scotsman’s corrie
Vandaag willen we de Aonach Eagach-graat aanvallen, maar wind en regen doen ons anders besluiten. We buigen ons samen over kaarten en gidsen en komen uit bij de Ben Starav. Deze Ben ligt aan de zuidkant van dit gebied en biedt de mogelijkheid te combineren met maar liefst vier andere Munro’s. Een monsterdag met de optie er vijf te baggen. Vol goede moed gaan we op pad.
We rijden aan via een doodlopende zijweg die ons vanuit de Glencoe vallei naar Loch Etive voert. De weg voert ons steeds dieper het gebergte in, weg van civilisatie. In het begin staan nog enkele tentjes langs de rivier maar daarna hebben we het rijk voor onszelf. De kwaliteit van de weg correleert negatief met de verwijdering van de bewoonde wereld. Een steeds smaller lint asfalt met diepe uitgesleten bermen. Tijdens een onoplettend moment knalt de auto met een flinke dreun in een goot links van de weg en krast de bodem met veel lawaai over het asfalt. Het leven van een Schotse huurauto gaat niet over roosjes.
We vinden de parkeerplaats aan het einde van het dal. Vóór ons Loch Etive en links voor ons, langs de oever van het meer, doemt een grote zwarte bergkam op. De Ben Starav. Deze wordt in mijn boek beschreven als ‘a real brute of a Munro. The direct assent is a test of fitness, but Starav has more surprises in store as a fine rocky arete leads the way from the summit towards Glas Bheinn Mhor.’
We steken de vallei over en beginnen voortvarend aan de klim van méér dan 1.000 meter. De wand is direct steil en blijft dat. Christian is vers en houdt een moordend tempo aan. Als ik een jack aandoe of toiletteer, houdt hij zelden in en mag ik in de achtervolging tot ik hem ooit weer bijhaal. Hij zit in zijn bubbel en klimt tot hij niet meer verder kan.
Halverwege een oudere dame die ons tegemoet komt. Ze vond het welletjes en is weer afgedaald daar waar haar klimmaatjes doorgingen. Niet veel later komen we ze achterop en stormen ze voorbij. Een oudere dame met bijzonder wit bekkie en een jongere kerel, een chaperone die haar lijkt te begeleiden. We lopen inmiddels in de wolken en laten het stel snel achter ons, uit het zicht.
Angst. Als ik naar Santiago ren of 282 bergen beklim in Schotland is een eerste vraag vaak: ‘Was je niet bang?’ Mijn tegenvraag is meestal: ‘Waarvoor?’ Hier zijn geen enge beesten, behalve hele horden met teken die gelukkig allemaal Christian moeten hebben. Hier zijn geen enge mensen, althans ik heb ze nog niet gevonden. Hier zijn geen enge ziekten, behalve van eerder genoemde teken en dus heb ik de beste tekentang gekocht die inmiddels permanent bij Christian een onderkomen heeft gevonden.
Weinig om bang voor te zijn dus. In het leven ben ik eigenlijk maar voor twee dingen bang. De eerste is onweer omdat het één van de weinige krachten is die je in een geciviliseerde wereld zomaar uit het leven kan rukken als je niet uitkijkt. Je hebt er geen controle over.
Controle is het tweede ding waar mijn angsten zitten. Ik vind het spannend om een situatie in te stappen waarbij ik de controle kan verliezen. Dat gezegd hebbende, is het beklimmen van 282 bergen met alle mogelijke weeromstandigheden, terreinsoorten, plaatsbepaling, navigatie en onderkoeling één grote confrontatie met mijn comfortzone. Met name het alleen opereren in deze omstandigheden vraagt veel energie. Je bent constant aan het inschatten, oordelen, afwegen en risicoanalyses aan het maken. Iedere dag bepaal je helemaal zelf of je omhoog gaat en of je omkeert. Dat is een niet te onderschatten proces. Schotland is in mijn ogen een van de laatste grote wildernissen op reisafstand van ons kikkerlandje. Ik heb een C1 basiscursus sneeuw en ijs gedaan bij de NKBV, een cursus weer- en wolkenkunde en ervaring met wandelen in de bergen. Ik heb niet veel ervaring met klimmen in rotsachtig terrein en ik ben geen held met kaart en kompas. Waarschijnlijk kan ik het prima, maar geduld is niet mijn meest tekenende eigenschap.
Ik merk dan ook gelijk hoe anders het is om met Christian de hoogte in te gaan. Hij is IT’er en heeft apps en kaarten gedownload. Daarnaast heeft hij de nodige ervaring met twee keer een C2-cursus, sneeuw en rots. Opeens hoef ik niet meer alle beslissingen alleen te nemen maar kan ik even delen en bovendien loopt Christian graag voorop wat maakt dat ik even kan volgen in plaats van overal de regie moeten nemen. Als team liepen we samen een orientatierace en ook hier functioneren we goed als team. Christian checkt zijn app, ik houd mijn gids ernaast en samen navigeren we door de dichte bewolking over smalle graatjes en door rotsvelden.
Toch zijn we ergens ook nonchalent. Vandaag is de dag van de verwarrende afdalingen. We stampen zo door dat we toppen passeren en meteen door rammelen waarna we het pad kwijt zijn. Dat gebeurt vandaag een keer of drie en opeens bevind je je dan in een hele andere situatie. Van eenvoudig een pad volgen, sta je in regen en mist in een rotsveld ter grootte van tientallen voetbalvelden met koude vingers te klooien met kaart en telefoon zonder enig besef waar je bent en waar je heen moet. Het is leuk en leerzaam. Ook is het fijn dat het nu gebeurt, samen. Dit gaat mij solo nog vaak genoeg gebeuren dus beter het maar zien als leerervaringen. Ik merk na 40 bergen dat de vele ervaring maakt dat spanning plaatsmaakt voor ruimte. Ik heb inmiddels zoveel verschillende terreinsoorten en weeromstandigheden voor de voeten gehad dat mijn comfortzone is opgerekt. Als ik verdwaal in de mist is er een ‘Ahhh dat hadden we al vaker meegemaakt’ in plaats van een ‘shit I am fucked’. Als ik op een graat vastloop, weet ik inmiddels dat de rechttoe-rechtaan-route over het hoogste punt waarschijnlijk de oplossing is. Ook het besef dat je het ene moment in een gitzwarte spekgladde wand hangt met weinig uitzicht op verbetering en vijf minuten later over een brede grasrug flaneert. De omstandigheden kunnen binnen seconden veranderen, ten goede en ten slechte. Het enige dat je kunt doen is voorbereiden, voorbereiden en je hersenen gebruiken.
Christian gebruikt de app Munro Map Pro, een app speciaal voor Munro baggers die je voor 3 euro kaarten biedt van alle Munro’s. Hij is veel beter dan de OS Maps en Memory-Map die heb geïnstalleerd. Later die dag installeer ik eerstgenoemde app zodat ik nog beter beslagen ten ijs kom.
Een cairn markeert het hoogste punt van deze hoogste Munro van de hele regio. Voor ons is het slechts een stapel stenen in de mist. Op de tast gaan we door. Mijn gids waarschuwt me een oostelijke graat te nemen en niet de verleidelijke Noordwest-graat want dan draai je van de route af. We dalen via de graat naar een bergpas, de Bealachan Lochain Ghaineamhaich. Wat ben ik blij dat ik geen Gaelic hoef te leren! We kunnen hier rechtdoor voor Munro twee, maar slaan rechtsaf om een uitstapje te maken naar een derde, afgelegen Munro die we meepakken. Het is de Beinn nan Aighenan, de meest afgelegen Munro van de Starav-groep. Deze wordt meestal beklommen middels een aparte dagtocht, maar ach, we zijn er nu toch.
Het betekent 150 meter afdalen en dan een klim naar de top. Als we op het laagste punt zijn vallen gaten in het wolkendek. Een surrealistische aanblik van meren en gelige hellingen die miraculeus kleuren onder het grijze wolkendek. De schaal van dit landschap is eenvoudigweg niet in te schatten. Hier zijn immense gletsjers aan het werk geweest en regelmatig staan we met de mond vol tanden te staren.
Het topje is een aftikker maar daarna gaan we weer de mist in. Christian neemt een paadje rechts, maar we kwamen van een paadje links. Waarschijnlijk komen ze wel weer samen, maar zeker weten doen we dat niet. We maken dus een doorsteek door de heide, treverseren de helling naar het linkse pad en zijn dan niet één, maar twee paden kwijt. We dwalen een half uur door oneffen terrein en blijken het tweede pad ongemerkt te zijn overgestoken waarna we veel te ver zijn afgedwaald. We lachen erom maar dit zijn toch slordigheden die je je in guur weer beter niet kunt permitteren.
We klimmen terug naar het zadel en slaan rechtsaf voor Munro drie, de Glas Bheinn Mhor. In de wolken zijn alle toppen hetzelfde, rotsige huiskamers in de mist met een cairn in het midden en muren van mist. Aldus stoten we meteen door voor Munro vier, de Stob Coir’an Albannaich. De gids waarschuwt dat de route tussen deze twee Munro’s voor navigatieproblemen kan zorgen bij slecht zicht. We moeten een oostelijke kompasstand trekken tot het terrein uiteffent en dan een rug volgen. We zitten te laag en daarmee net onder de kam. Het gevolg is dat we een half uur mieten scheeflopen door stenenvelden en oneffen grasland. Het is maar 50 meter te laag maar het maakt het zoveel zwaarder. Ik moet denken aan de race die we eerder liepen. We navigeerden om een Munro heen, op een hoogtelijn, om energie te sparen. Het was een verschrikking voor enkels, knieën en bovenbenen. Bij binnenkomst sprak de raceorganiser de gevleugelde woorden: ‘Never traverse a Munro lad, always pass over the summit!’
Als we het pad vinden halen we voor de tweede keer een Duitser in. Hij was nauwkeuriger met zijn kompas en zat net wel goed. Hij daalt in het zadel af naar het dal daar waar wij nog een keer omhoog gaan voor onze vierde en laatste Munro. Mijn gids meldt: ‘An option for the very fit.’ Na drie toppen en drie korte omzwervingen voelen we ons niet meer very fit en we besluiten nog een uitstapje naar nog een vijfde Munro te laten voor wat het is. Het betekent dat ik een keer een dag terug moet komen voor deze ene Munro, maar met 2.500 hoogtemeters en tien uur op de teller is het mooi geweest.
De laatste Munro is een kolossale ronde grasrug. Hij loopt heerlijk en eenmaal op de graat hangen sneeuwkragen aan de noordkant. We volgen de sneeuw naar de cairn en tikken die even aan met onze poles. De afdaling verloopt in eerste instantie prima door het korte gras. Christian ziet een paadje in zijn app maar hoe we ook zoeken, het zwart gestippelde lijntje vertaalt zich nergens naar een reëel pad. Ik ben dat inmiddels wel gewend na 40 bergen, maar Christian zit nog in Alpenmodus en blijft stelselmatig naar het pad zoeken. Als zombies strompelen we zigzaggend over de helling tot we in een staat komen waarin we overal paden beginnen te zien die er niet zijn. Twee dwazen die 50 meter van elkaar door het gras strompelen.
Dan opeens stuiten we op een immense breuklijn in het landschap. Het ene moment gelig en vredig gras, nu een niet-penetreerbare kloof in het landschap met steile wanden, imposante rotsblokken en klaterende water. Hoe moeten we dit nu weer nemen? Een poging af te klimmen strandt resoluut. Met enige krachttermen werken we ons dus maar weer omhoog tot ik een oversteek zie met een pad aan de overzijde.
Eenmaal daar is het pad direct weer verdwenen. Ik ben er klaar mee en schakel op standje Schots: de kortste weg is een rechte lijn tussen twee punten. Zo is meestal ook de routebeschrijving in Schotland. Niks geen gekleurde markeringen, niks uitgestrooid grindpad, maar eerder: Mik op het meer, loop naar de markante rots in de verte, trek een kompasstand. Het principe van right of way maakt dat je overal mag lopen, het wil niet zeggen dat het lekker loopt.
Christian heeft inmiddels een pijnlijke knie en de pijn correleert met zijn zwijgzaamheid. Hoe lager we komen, hoe minder tekst. Het terrein heeft gelukkig wat pollen en stenen die houvast geven maar de helling lijkt eindeloos en de plantage beneden komt maar niet dichterbij.
Na anderhalf uur eindelijk een hek waar we onderdoor kruipen. De plantage zag er van bovenaf klein, kort, overzichtelijk en horizontaal uit. In het Frans noemen ze dat een trompe d’euill. Als ware ontdekkingsreizigers moeten we ons door ondoordringbaar terrein vechten. Waar is mijn kapmes? Vier keer dezelfde stroom over, bulten, stenen, struiken, oneffen terrein, dichte begroeiing en dode bomen op ons pad. Ik brul oerkreten en worstel me naar de weg. Christian volgt tekstloos. Hij is aardig door zijn tandvlees heen maar blijft een morbide grijns tonen.
Een hek scheidt ons van asfalt. Normaal een eitje maar wij zijn afgedraaid en stijf. Zeker vijf minuten staan we te kloten om er overheen te komen want het bovenste deel van het hek is slap en geeft mee. Je kunt nergens steunen en dus moeten we elkaar helpen. Christian staat met de voeten in het hekwerk, de handen op mijn schouders, heft één been erover, maar dan werkt de schoen van het andere been zich vast. Ik steun hem en probeer schoen te bevrijden waarna hij wobbelend zijn andere been erover tilt en zich stuntelig van het hek laat vallen. Trotse avonturiers komen klungelig van hek. Niemand heeft het gezien.
Christian is een vreemde vogel. Ondanks pijn en tien uur afzien, begint hij te rennen zodra hij het asfalt raakt. Hij kijkt op zijn klok alsof er nog ‘iets’ te winnen valt. Is het zijn racemenraliteit, is er een challenge op Strava waar ik geen weet van heb? Feit is dat we weer een kilometer aan het rennen zijn naar de auto afgesloten met een highfive. Uiteraard nadat de klokken zijn gestopt. Christian is een bruut, net als de Ben Starav.










Geef een reactie