19 april. Dag 23. Munro 16, Ben Wyvis 1.046 meter
Als aangeslagen wild strompelen we om beurten de keuken in. Peter met heese stem en Iers accent: ‘We are progressively fucked!’ Buiten dat komt er weinig geluid uit ons anders dan de nodige pijnkreunen als we iets bewegen. Maar zoals Paul zegt: ‘Pain is just weakness leaving the body.’
Paul gaat aan het werk en Peter rijdt vandaag terug naar Wales. Hij zet me af onder mijn volgende berg, de Ben Wyvis, een alleenstaande Munro ten oosten van Ullapool. Er volgt een hartelijk afscheid. Ik ga deze mannen missen, wat een rijkdom om twee dagen met hen op te trekken.
Een heerlijke autorit. Peter is een taalvirtuoos en geeft me weer talloze boekentips en bezingt het landschap met prachtige gedichten die hij uit het hoofd voordraagt. Tegelijk wil hij Nederlandse scheldwoorden van me leren alslul en klootzakken. Het kan verkeren.
Als Peter wegrijdt, sta ik in mijn eentje op een parkeerplaats onder de volgende berg. De tight gaat aan, rugzak en tas met eten mik ik in de bosjes, het racevest gaat om en de oortjes in. Start de klok.
Vandaag is racedag. De benen zijn geweldig. Ik ben inmiddels al mijn overtollig vet kwijt en het is vervangen door tanig spierweefsel. Het gas erop dus.
Ben Wyvis van 1.046 meter heeft de illustere bijnaam Hill of terror or gloom. Ik weet dan nog niet waarom…
Voortvarend ga ik van start door bosgebied en de eerste 230 meter klimmen heb ik er al snel opzitten via mooie single tracks. Dit is voor mensen uit Inverness een van de best bereikbare Munro’s dus hij wordt veelvuldig beklommen. Dat is te merken aan het goed onderhouden pad.
Wanneer de echte klim begint ben ik aan het traplopen over rotsblokken die netjes achter elkaar zijn gelegd. Het pad zigzagt omhoog naar de top An Cabar op 946 meter. Een trailrunner komt me tegemoet terwijl ik vol doorhaal met mijn poles en mijzelf met moordend tempo omhoog werk. Daarna komen nog drie dames me tegemoet.
De achterliggende ronde grasrug en de uiteindelijke top zijn van mij. Er is niemand. Er is wel iets anders… wind. Ik begin te vermoeden waarom dit de Hill of terror wordt genoemd. Als ik uit de luwte van die eerste top ben, zwelt de wind aan en aan en aan, tot ik me uiteindelijk voortploeter in een orkaan.
Ik ben een veertje, een pluisje, dansend in de wind. Ik moet denken aan die mooie scène uit de film American beauty waarin de jongen een plastic zak filmt die van hot naar her wordt gestuwd door de wind. Ik ben die zak.
Het waait zo hard dat mijn poles voortdurend tussen mijn benen waaien. Ik ben niet in staat meer één rechte lijn aan te houden. Het wordt zo heftig dat ik me oprecht begin af te vragen of ik de berg af kan waaien.
Ik passeer een cairn en ga er op mijn knieën achter zitten. Diep gebukt, pak ik uiterst behoedzaam mijn zware windjack uit mijn racevest. Ik rits het dicht en trek de capuchon aan. Klaar voor de finale klim.
Op deze kale bultrug vlieg ik werkelijk alle kanten uit. Ik kwak naar links, wankel naar rechts en de wind blijft maar aanzwellen. De rits van mijn jas slaat tegen mijn tanden, mijn bril waait scheef en slierten met kwijl lopen over mijn half bevroren wangen. Dit is leuk. Dit is met recht de elementen in je gezicht voelen, dat waar je van droomt als je te lang achter een bureau op een stoffig kantoor zit.
Ik beuk door naar de hoofdtop, de troon van de windgoden. Wat gaaf toch weer dat elke berg een ander verhaal en andere omstandigheden heeft. Het is nooit hetzelfde. Het thema wond wordt belichaamd door de gedenkplaat die tegen de cairn staat: Gone with ’t wind.
Ik tik de cairn aan en begin mijn terugweg. Ik begin eerder aan de afdaling via een ander pad maar loop me vast in een sneeuwveld op een steile helling. De sneeuw is te hard om treden te kappen en als ik hier wegglijd, ben ik echt te snel beneden. Terug naar de kam dus.
Eenmaal voorbij de laatste top gaat de jas uit en het gas vol open. Ik heb er zin in en net de oortjes in jank ik over de paden, door de bochten. De drie dames stuiven verschrikt opzij. Nog wat meer tempo erop.
Eenmaal beneden haal ik 10 meter voor de parkeerplaats de andere trailrunner in. Hij heeft hem in 4 uur in 10 minuten gedaan. Ik heb de 14 kilometer en 935 meter klimmen in 2 uur en 22 minuten gedaan. Ik had 23 minuten nodig voor de afdaling. Dit is by far mijn snelste Munro, the hill of terror. Het was een markante berg, maar geen bijzondere of mooie. Wel een Munro met zicht op zowel de Noorzee als de Atlantische Oceaan. Verder gewoon een homp die gerend moest worden, in the bag.
Ik klets nog wat met de Schotse trailrunner. Het is een sympathieke kerel die in zijn camperbus woont. Helaas gaat hij de verkeerde kant uut. Liften dus.
De derde auto stopt. Een wit bestelbusje met een kerel van een jaar of 80 aan het stuur. Hij kan me meenemen naar Ullapool en zet me zelfs op de camping af. De beste man rochelt als een malafide mijnwerker. Als ik hem en profile bekijk zie ik neusharen van drie centimeter die zich als zilverkleurige gesponnen draden vermengen met zijn snor. Met één knokige hand omklemt hij het stuur en manoeuvreert behendig over de smalle wegen. Milimeterwerk dat zestig jaar ervaring verraadt. Een liftgever van weinig woorden. Prima, lekker in stilte van de omgeving genieten. Voor de deur van Broomfield Holiday Park in het centrum rol ik uit zijn busje.
Ik zet de tent in volle wind op aan het water als net de ferry aankomt vanuit Stornoway op het eiland Lewis. Het kost wat moeite met het wapperende doek en een buurvrouw met camper biedt aan om te helpen, maar een en ander staat snel. Ik ben een van de weinige tentjes temidden van een armada van campers.
Ik hobbel het dorp in hopend op een kapper die even tijd heeft. Inderdaad mag ik bij de tweede dame plaatsnemen in de stoel voor een snelle beurt met de tondeuse. Ze heeft de empathie van een bootwerker en harkt met het apparaat over mijn toch al gebutste schedel. Hele stukken vergeet ze en werk ik later bij met een scheermes. Vriendelijk is ze wel en ze weet me te vertellen dat de wind vandaag zo heftig was dat klimmers vandaag op Stac Pollaidh de top alleen kruipend konden bereiken. Ik lees het elders ook terug op social media, vandaag was winddag.
Bij de lokale Bever haal ik een nieuw blik brandstof voor mijn brander en een tekentang. Overal word je gewaarschuwd voor die krengen en er rouleert een dodelijk virus in de UK dat teken overdragen. Beter maar op tijd verwijderen. Peter had er twee vanochtend. Ik nog geen maar het is de reden dat ik altijd in lange tight loop.
Dan is het tijd voor een pint in de haven. Vriend Marcel belt. Hij en zijn broer Erik komen eind mei en hebben een camper gehuurd om zich een paar dagen aan mijn zijde te voegen. Ze hebben er klaarblijkelijk zin in want alles binnen hele korte tijd geboekt en afgeregeld. Erik heeft slechte knieën door het volleybal en dus voor hem wat bergen uitzoeken die goed af te dalen zijn via heide.
In de pub, the Arch Inn, raak ik in gesprek met Dave en Neil die de Cape Wrath Trail lopen. Het zijn aimabele kerels en niet veel later nemen ze me op sleeptouw door nachtelijk Ullapool. We eindigen in het Argyll hotel waar we tussen de tafels waar gegokt wordt whisky drinken om de 60e verjaardag van Neil te vieren. In de kleine uurtjes slenteren we gedrie terug naar de camping. De wind is inmuddels gaan liggen. Vandaag was racen in de wind.






Geef een reactie