7 augustus
Tijdens een middag krantlezen in hotel The Duke in Kingussie heb ik een artikel uitgescheurd met de titel ‘Most remote pub in Scotland offers free beer’. De meest afgelegen pub van de UK ligt in Knoydart. Schotland is een van de laatste wildernissen in Europa. De Schotten noemen Knoydart de wildernis van Schotland. Het is zeg maar het midden van the middle of nowehere, het zwarte gat, het oog van de wildernis. Middenin dit ruige gebied ligt het gehucht Inverie, een dorp met één winkeltje, één koffietentje, één restaurantje, 104 inwoners en één pub, The Old Forge. Deze pub kwalificeert dus als meest afgelegen en is de laatste maanden gerenoveerd en was daarom gesloten. Meermaals trof ik teleurgestelde hikers die voor een dichte deur stonden. Maar nu is hij weer open en voor hikers die te voet de 15 mijl van Glenfinnan naar Inverie overbruggen staan twee biertjes van de lokale Knoydart-brouwerij klaar dankzij sportzaak Wiggle. De enige vereiste is dat je te voet komt en niet met de ferry. Als je aan de bar staat moet je ‘Wiggle’ zeggen en dan krijg je je verdiende gerstenat.
Ik kan die kans niet laten lopen. Ik stuur de eigenaresse van The Old Forge een mailtje dat ik de Munro’s een dag links laat liggen en naar de pub kom rennen. Ik krijg meteen een mail terug dat ik zeer welkom ben. Er is maar één vuiltje aan de horizon. Het is mogelijk om van Kinloch Hourn naar de pub te rennen en dat is 15 mijl. Je kunt ook vanuit Glenfinnan rennen, maar dat is géén 15 mijl. De krant meldt dat het vanuit Glenfinnan 15 mijl is, een foutje, maar dat weet ik niet…
We rijden van de youth hostel in Roy Bridge in de richting van Mallaig. Kate en zoon pakken daar de ferry naar Inverie. Ik stap halverwege uit en ren vanuit Glenfinnan. Een wedstrijdje.
Ik maak wat screenshots van de route en ik ga om elf uur goedgemutst op pad met een flesje water en twee reepjes. Vanaf de weg ren ik onder het Glenfinnan-viaduct door dat bekend is van de Harry Potter-films. Busladingen vol toeristen worden hier losgelaten, eindeloze parkeerplaatsen zijn gevuld en voor het dorp staat een file. Een bizar spektakel voor wat in mijn ogen gewoon een viaduct is. Er zijn gravelpaden aangelegd en overal staan mensen voor foto’s te poseren met het viaduct op de achtergrond. Chinezen, Japanners, Koreanen, families, groepen, kinderen, het lijkt de Efteling wel. Na een foto stapt eenieder weer in en rijdt weg. Ik ren één meter voorbij het viaduct en ben direct alleen in de meest prachtige vallei. Geen hond meer te zien. Waanzin.
Vanochtend een gesprekje met de eigenaar van de youth hostel die me zei: ‘Als je paden aanlegt en voorzieningen treft, komen toeristen en wordt het lelijk.’ Hij heeft gelijk. Zijn oplossing? Haal alle paden weer weg, maak het moeilijk en ontoegankelijk. Precies daarom ren ik naar Inverie in Knoydart. Het is ontoegankelijk, ruig en verlaten. Sterker nog: Vandaag tref ik de meest vijandige onstandigheden die ik ooit op een hardlooptocht trof. Het regent al een maand en dat vertaalt zich in zeiknatge ondergrond, slipperig gras, stroompjes die rivieren geworden zijn, mosvelden waar je kniediep in wegzakt, water dat de kortste weg zoekt en zich als een stroom een weg baant over jouw paden, enkeldiepe drek en dat alles onder grijze luchten en hevige regenbuien.
Dat is niet alles. Als ik 15 kilometers op de teller heb een bordje dat zegt dat ik 17 mijl te gaan heb en als ik de dag rond, heb ik 46,5 kilometer op de teller. Nodeloos te vernelden: Kate en zoon winnen het wedstrijdje.
Na het viaduct volgt een gestage klim de vallei uit over een bergpas. Ik sop mijn weg naar boven als ik zes jonge kerels op mijn pad tref. Ze dragen kolossale rugzakken en gaan ook op voor het gratis biertje. Ze willen drie dagen doen over de tocht die ik in een paar uurtjes denk te gaan volbrengen. Ze applaudisseren voor me, ik voor hen gezien hun bepakking. Ik beloof dat als ik eerder vertrek dan zij aankomen, ik een briefje voor ze zal achterlaten in de pub.
Als ik over de pas ben, opent zich een prachtige vallei die uiteindelijk uitmondt in Loch Arkaig. Nergens kan ik vaart maken, overal lijkt de bodem te golven zo verzadigd is hij. Ik sop door nat gras, natte heidevelden, nat mos en eeuwige velden van nattigheid. Geen enkele stap is droog en het is overal spekglad. Het laatste stuk van de vallei is ronduit verschrikkelijk, een pad dat op en neer gaat over een schuine helling, met overal keien en kniediepe modderpoelen. Er is geen ritme te vinden, elke stap is ploeteren, een gebed zonder einde.
Ik passeer een bruggetje en beland in een zompig veld van mos. Ik waad kniediep door de golvende prut, het is als waden in een open riool en het stinkt ook. Dit gaat een lange rit worden.
Even verder een bord: You are entering remote, sparsely populated, potentially dangerous mountain country. Please ensure that you are adequately experienced and equipped to complete your journey without assistence.
Welkom in de wildernis! En wild is het. Met elke stap verwijder ik mijzelf verder van de maatschappij.
Vanaf het meer volgt weer een lange vallei die uitmondt in een bergpas waar ik overheen moet. De single track is een sloot met stenen. Ik plons mijzelf weer 300 meter omhoog als ik op een kerel stuit. Hij heeft drie Munro’s gedaan en is ontsteld over het terrein. Zelfs op de graat was het soppen en plonzen. Hij is verbijsterd dat ik nog renpogingen doe en dat ik deze afstand weet te overbruggen.
De tweede bergpas is een zompig zadel met een meertje waar ik omheen noet plonzen. In de afdaling verlies ik het ‘pad’ en klauter langs een rivier over rotsblokken naar beneden. Het wordt steeds steiler als ik een Duits stel tref. Ze dragen grote rugzakken en zij vindt het eng om over de stenen de rivier over te steken. Ik ben op dat moment in het stadium dat het niet meer uitmaakt. Ik spring de rivier in, waadt er doorheen, kleuter aan de overzijde tegen de steile wand op en verdwijn uit het zicht, het stel in verbijstering achterlatend.
Ik daal via een steil rotsenpad af naar de zee. Aan de oever een prachtige bothy. Een appje naar Kate dat ik niet dood ben maar 46 kilometer, in plaats van 15 mijl, door vijandig terrein ploeter. Alsof hier ontvangst is.
Het is eb dus ik rond de baai via de zeebodem terwijl het richting de avond loopt. Een hardloper komt me tegemoet. Hij woont om de hoek zegt hij, maar als ik later op de kaart zoek, moet ik constateren dat er in dat gebied helemaal niets is. Hij verzekert me dat het rustig wonen is. Ik zeg hem dat ik dat geloof.
Na de baai moet ik tegen een steile helling op om ergens daarboven bergpas nummer drie over te steken. Hij maant me voorzichtig te zijn want het is een gevaarlijke spekgladde afdaling. Ik kijk nergens meer van op. En doorrr…
Ik kan geen pad vinden en trek vanaf een ruïne onderaan de berg een kompasstandje omhoog. Door kniediepe begroeiing vecht ik me omhoog. De lucht is donkergrijs en een bui klatert op me neer terwijl de avondschemering invalt. Dit is een beproeving. Nog nooit ben ik zoveel hindernissen en takkeweer tegengekomen in één looptocht. Elke pas is vechten. Het is niet voor niets dat hier SAS-kerels getest worden. Dit is terrein waar je tere zieltjes kunt breken. Het is om moedeloos van te worden. Mijn water is op, mijn twee reepjes ook. Ik loop op laatste benen. Er is echter maar één uitweg en dat is door.
Deze derde pas is de zwaarste en ik moet me 500 meter omhoog werken door het terrein met indrukwekkende rotsklimmen om me heen die dreigend op me neerkijken gehuld in wolkensluiers. Een onheilspellende aanblik en mijn ogen zoeken naarstig naar een pas, een doorgang waarna ik hopelijk Inverie onder me in de baai zal zien liggen. RAB heeft de slogan ‘Welcome to Mountain Country’, die is hier verzonnen. Een piepklein lopertje in een rood regenjasje ploetert eenzaam temidden van kolossen door ‘torrential rainfalls’. Een tocht van drie uurtjes verwordt tot monstertocht van zeven lange uren. Ik kan Kate niets laten horen. Zij heeft op haar beurt even geïnformeerd bij de dame van de Bed en Breakfast en die heeft haar verzekerd dat mensen drie dagen nodig hebben voor het stuk dat ik wil overbruggen. En dat is als het er goed bij ligt.
Eenmaal op de pas buldert de wind en mijn jackie klappert met hels kabaal. Dikke druppels slaan kapot en er is geen zeen meer droog aan mijn lijf. In de verte zie ik gelukkig de zee en de baai met daarachter een opklaring in het wolkendek. Zwijgend hobbel ik voort tot ik uitglijdt en hard op een pols val. Een pijnscheut. Is hij gebroken? Ik bevoel het gewricht en scheldt de hele klereboel bij elkaar. Nog nooit zo hartgrondig gevloekt en geschreeuwd. Er is toch geen hond in de wijde omtrek die het hoort.
Als de helling wat uitvlakt kan ik eindelijk wat tempo gaan draaien. De teller tikt door van 40 naar marathon naar 43 en 44. Een appje van Kate. Ze zijn uitgeweken naar een restaurantje dat nog serveert aan het einde van het dorp. Nou zal het dorp niet groot zijn maar op dit moment telt elke kilometer. Het is kwart voor acht. Gelukkig kan ik nog een fish en chips krijgen en ik mag gratis in de Bed en Breakfast in plaats van op de camping. Ik app dat ik vast nog een half uurtje zoet ben. Er komt echter geen einde aan de vallei en de zee komt maar niet dichterbij. Weer een kilometer en strompelend bereik ik de kustweg.
Links van me een kerkje. Dan doemen rechts een aantal witte cottages op waaronder het dorpswinkeltje en de pub. Ik moet verder, langs de ferrypier en dan moet daar ergens het restaurant liggen. De laatste meters.
Via een grindpad omhoog naar The Gathering, de Bed en Breakfast die blijkbaar gelieerd is aan het Seaview restaurant. Als bevlekte, stinkende, verregende, verlepte bunzing betreed ik het etablissement. Kate vraagt of ik een biertje wil? Zekers, daar heb ik immers al die moeite voor gedaan. Eerst tank ik drie blikjes cola weg en meteen daarna schrok ik een fish en chips weg die de bodem niet raken. Pas dan word ik weer een beetje mens. Vandaag was met 46,5 kilometer, ruim 1.600 hoogtemeters maar vooral heel veel slootlopen een monsterdag.
Na een warme douche gaan we in optocht naar The Old Forge. Ik eindig mijn dag aan de bar met een ‘Wigle Wigle!’ waarna het meisje grijnst en me twee biertjes voorzet. Na mijn poolexpeditie in Groenland dronk ik een biertje na 27 dagen op het ijs. Het smaakte als nectar van de goden. Deze biertjes smaken zo mogelijk beter.






















Geef een reactie op beweegjevitaal Reactie annuleren