18 juli. Dag 108. 102 done. 180 togo.
97. Glas Maol (1.068m), grey-green hill
98. Creag Leacach (987m), shabby crag
99. Cairn of Claise (1.064m), rocky hill of the grassy hollow
100. Tom Buidhe (957m), yellow hill
101. Tolmount (958m), betekenis onbekend
102. Carn an Tuirc (1.019m), rocky hill of the wild boar
Stram. Dat is het woord dat mijn fysique omschrijft na een waterkoude nacht en drie snelle Munro’s gisterenavond. Ik blijf dan ook iets langer liggen tot de zon me uit de tent brandt, even twee warme uurtjes sudderen.
Ik strompel naar het café voor een flinke bak koffie. Het is inmiddels elf uur. Ik heb een kort gesprekje met Connor die mijn koffie prepareert. Ik vertel dat ik het rondje van zes Munro’s wil gaan rennen vandaag waarop hij antwoordt: ‘If you are back before five I’ll treat you a beer.’ Een weddenschap is geboren.
Na de koffie hobbel ik naar mijn tent, trek mijn racetenue aan en start te klok. Ik ren roestig over de weg naar de volgende parking waar een dirtroad omhoog gaat. Het lijf voelt wat tweedehands na mijn wild geraas gisterenavond. Niet gunstig in het licht van mijn weddenschapje. Het vocht in de knie is afgenomen maar zo nu en dan voel ik nare pijnscheuten vanuit mijn hiel optrekken naar mijn schedel als ik keien raak. Ik zoek steeds de berm. Het onbekommerd lopen van de afgelopen weken is verleden tijd. Hielspoor-in-de-maak.
In de klim tref ik een dame voor me met haar zoon. Hoe ik ook gas geef, ik kom maar niet dichterbij. Het blijkt een Zwitserse dame uit Genève die haar zoon volgt, een jonge kerel die graag de Mont Blanc wil beklimmen. Net voor de top van de Glas Maol haal ik haar bij en merk op hoe fit ze is. Ze ontkent maar is een Sidonia-in-profi-outdoorgear. Haar uitrusting verraadt haar, dit is een Zwitserse berggeit van 45 kilo. Haar zoon maakt een paar topfoto’s van me en dan vlieg ik door voor een heen en weertje naar de Creag Lecach.
Met het gas vol open vlieg ik over de grashelling naar de rotstop in de verte. Ook hier is een ijverige Schot in de weer geweest om op de bergrug een stenen muur aan te leggen. Voordeel was dat de stenen hier al lagen in de vorm van stenenvelden, hij heeft ze niet hoeven aanvoeren.
In de verte zie ik iemand op het trigpoint staan. Het blijkt Diane, een trailrunster die hetzelfde rondje doet als ik maar dan in tegenovergestelde richting. Verschil is dat haar man haar heeft afgezet en weer oppikt daar waar ik zonder vervoer de stukken beneden op de weg ook moet lopen. Einde dag voel ik dat.
Ik ben blij met het gezelschap van Diane. Ze rent met me terug van deze top naar de eerste Munro en is een bruisende verschijning vol positieve energie en dat terwijl zij haar ronde er al op heeft zitten. Ze blijkt tien jaar jonger, zou dat het zijn? Door ons keuvelen, vliegt het heen-en-weertje waar ik nooit zo goed in ben, snel onder me door. Met een selfie nemen we afscheid.
Ik passeer de eerste top op weg naar de derde. Een regenbui, de zoveelste van velen. Het is de dag van jasje-aan-jasje-uit. Door de heide hobbel ik in een kompasstand – who needs trails – naar het zadel. De derde Munro torent boven me uit, maar zoals zo vaak blijkt het allemaal minder erg als je dichterbij komt. Ik wil voor de top afbuigen naar het oosten om daar eerst twee afgelegen toppen af te tikken maar hoe ik ook zoek, ik vind niet het pad dat op mijn app staat.
Ik tik dus eerst deze derde top aan en keer dan terug om het pad te zoeken. Ik vind een paadje maar na tien minuten blijk ik op weg naar een verkeerde berg. Dit kost allemaal tijd en brengt mijn weddenschap in gevaar. Ik volg mijn kompas naar het noorden door kniediepe heide en pollen. Recent las ik een prachtig boek over ultralopen in de Highlands waarin ze dit heather-bashing noemen. Het test je genoeg en als je niet uitkijkt, word je er strontchagrijnig van. Het is echt een kwestie van verstand op nul en doormalen. De Engelse taal bezigt de term ‘grinding your teeth’ en ja, I am grinding allright.
Na een kwartier door heide harken, vind ik een wildpad en ren richting Munro vier. Om 14 uur zou regen volgen en inderdaad word ik inmiddels ingesloten door uiterst grijze wolken met sluiers eronder die onweer doen vermoeden. Ik ben geen fan. Het gas gaat nog verder open.
Deze Munro, de Tom Buidhe, is een speciale omdat het de 100e is. Even een lichte brok in mijn keel na weken toppensnellen. Veel toppen gehad, een heel land gezien, zoveel mooie mensen op mijn pad, alle weeromstandigheden en… nog zoveel toppen te gaan. Soms lijkt het allemaal zo onoverbrugbaar groots. Tegelijk zat ik vorige week op 90 en tik vandaag 102 aan. Het zijn echter allemaal grote, zware dagen gecombineerd met liften en dat vraagt veel van lijf en leden. Ik draag de top op aan mijn twee lieve neefjes die nog zo lekker kind mogen zijn en spelen-zonder-zorgen.
Niet te lang sta ik stil. Ik wil nummer vier aftikken en dan terug richting beschaving. Ik zoek geen pad maar laat me in een rechte lijn van de berg afvallen richting dalletje om meteen in volle galop tegen de Tolmount op te knallen. Inmiddels overal om me heen grijszwarte sluiers en dreigend onweer. Het begint weer te spetteren als ik de top heb gehad. Ik kan echter niet meer. Ik moet even zitten, adem pakken en eten en drinken. Ik maak een kort filmpje voor de fijne boys van BYE! Nutrition die me steunen met hun shots van Magnesium en elektrolyten en sportrepen. Na een reep en een shot hijs ik me omhoog.
Ik vind weer geen pad en wat volgt is een martelende twee kilometer terug naar de kam waarachter de laatste top van vandaag ligt. Er is geen stap horizontaal en via enkelbrekend terrein wobbel ik vloekend naar een top die niet in beeld komt terwijl de regen met lawaai op mijn jack klatert. De Britten hebben een volk van avonturiers en expeditieleiders. Die mensen zijn hier geboren. Van heather bashing krijg je grit, doorzettingsvermogen.
Ik loop aardig op mijn eindje als ik terug ben op de top van Munro drie vanwaar ik de zesde top zie liggen. Het gas gaat erop want de tijd begint te dringen. Ik heb nog anderhalf uur voor die top, de afdaling naar de weg en dan een klim van twee kilometer over de weg naar het Skicentrum.
Zojuist was ik aan het afzien en nu loop ik opeens in de volle zon, in doodse stilte, tussen twee buien door over een grasrug met megalomane vergezichten terwijl drie prachtige uilen boven mijn hoofd cirkelen en duikvluchten naar me maken. Vanochtend zag Diana hier één uil, ik word verrast door drie exemplaren met direct daarna een stel Ptarmigans. Binnen minuten kan de situatie totaal anders zijn, van tandenknarsend stoempen naar euforisch zweven. Het is doodstil en tijdens het rennen neem ik alle toppen die baden in fel licht, in me op.
Top zes blijkt weer eens een immens rotsenveld waarop ik geen enkele snelheid kan maken. De tijd begint nu echt te dringen. Het is alsof het Schotse landschap samenspant om mijn Schotse maatje zijn biertje te laten behouden. Ik heb nog 58 minuten vanaf top 102.
Met halsbrekende toeren werk ik me naar beneden door een stenenveld. Er volgt een pad van nat gras en glibberige modder waar ik wederom weinig vaart kan maken. Dat zit vooral in mijn HOKA’s. Dit is echt een hopeloos paar schoenen. Precies onder de middenvoet die je gebruikt in de afdalingen zit geen enkel profiel. Helemaal niks. Er zit enkel profiel onder de neus en een klein randje onder de hiel. Hopeloos. Ik ben een ontredderde Bambi-op-glad-ijs. Meermaals breek ik bijna mijn nek en corrigeer ternauwernood voordat ik de helling afglijd in de natte prut.
Meteen een tip voor polesfabrikanten. Een scherpe punt is top want die geeft grip. Een rozet voorkomt dat je wegzakt in sneeuw. Dat werkt echter niet in blubber. De rozet gaat onder en zuigt zich vast. Bij iedere stap moet je je pole lostrekken uit de blub en dat gaat gepaard met een rukje aan hand, arm en schouders. Doe dat een paar duizend keer op een dag en je bovenlijf doet zeer en je hebt open wonden aan je handen. Een oplossing zou kunnen zijn om net boven de punt een bol te creëren – misschien ga ik zelf in de weer met tennisballen – om te voorkomen dat de pole zich vastzuigt.
Afijn als je een hillwalker rare armbewegingen ziet maken met een grimas dan weet je wat het euvel is.
Met een noodgang werk ik me door de lagere delen. Een meanderend paadje met steenblokken, treden, rivieroversteken, graspollen en blub. De klok tikt onverbiddelijk door. Met nog 28 minuten te gaan bereik ik de dalweg. Wat volgt is een gruwelijke klim van ruim twee kilometer over asfalt. Ik heb een kloppende kop en de poten zijn danig verzuurd maar ik moet door. Het is niet alleen het biertje, het is kookwater, toiletpapier, koude Fanta en even zitten in een warme ruimte na een tiental buien.
Ik dribbel 100 meter en wandel 20. Het Skicentrum tekent zich af aan de einder als een onbereikbare oase in de Sahara. Grimassen weer 100 meter, duwend met de poles. Wandel. Dribbel. Wandel. Dribbel.
Ik ben misselijk van de inspanning. Vabdaag weer 5 uur en 40 minuten gerend door alle mogelijke terreinen en dan eindigen met een eindsprint.
Als ik er eindelijk ben, zie ik Connor bij de deur het bord naar binnen halen. Hij zal toch niet de tent sluiten omdat het regent en er niemand is!? Ik brul. Hij grijnst.
Ik kom binnen met zeven minuten op de klok, een kloppende rode kop en misselijk. Connor heeft een pint klaargezet: ‘I am a man of my word.’ Ik neem er een flesje cassis, twee blikjes cola en een blikje Irn Bru bij en reken af terwijl ik grijnzend zeg: ‘It was a pleasure doing business with you!’
De laatste minuten moet Connor steeds uitleggen aan zijn collega’s wat er is gebeurd. Met enige verbijstering stamelt hij steeds maar weer: ‘I hadn’t realised the fucker would run that fast.. ‘.
Vabdaag was een goede dag. Hoe ik met zeven minuten op de klok een weddenschap win en zes Munro’s aftik.















Geef een reactie op Marco Ootes Reactie annuleren