A’ Chralaig (1.120m), the basket
Mullach Fraoch-choire (1.102m), summit of the heathery corrie
16 mei. De ene dag zit het mee. De andere dag niet. Gisteren rammelde ik er met prachtig weer zeven toppen doorheen in 28 kilometer op de South Glen Shiel Ridge. Nu ben ik nog niet helemaal de oude dus lijkt het me een briljant idee vandaag twee ‘eenvoudige’ toppen te doen vanaf mijn wildkampeerplek. Op de kaart lijkt de route redelijk rechttoe rechtaan. Eens te meer een illustratie dat plannen die worden gemaakt vanaf de tekentafel met een romantisch gemoed zelden overeen komen met de harde realiteit.
Na ontbijt maak ik nog een tussenstop bij de Cluanie Inn voor een white Americano, ofwel een koffie met melk. Er is vandaag immers geen haast met maar twee bergen. Als ik net op pad ben, schiet de buurvrouw me aan. Ik kletste gisterenavond even met haar. Ze blijkt geen dag extra vrij te mogen nemen en moet terug naar de zaak. Ze zal twee koude blikjes cassis uit haar de koelkast van de camperbus en enkele repen in mijn tent achterlaten want heeft ze toch niet meer nodig. De lieverd! Daarna slenter ik een kilometer over de weg naar een jeeptrack die het begin van de tocht markeert.
Ik heb vandaag ruzie met mijn trouwe Munro-boekje dat ik al vanaf de start gebruik. Voor iedere Munro staat er een korte beschrijving met kaartje en na iedere berg scheur ik betreffende pagina’s eruit en wordt de rugzak een paar gram lichter. Het boekje heeft me eigenlijk nooit teleurgesteld maar laat vandaag afweten.
Na 200 meter moet ik de jeeptrack verlaten voor een geitenpad omhoog. Aldus loop ik ongeveer 200 meter, zie geen paadje en kom na 500 meter tot de conclusie dat er iets mis is. Eenmaal terug bij de weg zie ik daar een cairn die markeert dat ik direct omhoog moet. Ik ben dan een kilometer en 100 hoogtemeters verder.
Volgens de gids belooft het geitenpad een stalkerspad te zijn. Stalkers zijn de beste padenmakers, noem het maar het inheemse volk van Schotland, de jagers die alle inns en outs van het landschap op hun duimpje kennen. Het leidt tot efficiente, comfortabele paadjes die slim door het landschap meanderen. Zo niet vandaag.
Het pad gaat direct kaarsrecht de bult op paralell aan een stroompje. Het is zo steil dat ik twee meter voor mijn neus zie waar ik zo direct de voeten zal neerzetten. Elke stap vereist dat ik vanuit het dode punt mijn gewicht omhoog duw waardoor de benen – die al verzuurd waren – brullen om zuurstof en lactaten uitspugen via de poriën. Het is banauwd en vochtig dus ik zweet als een buffel in de sauna.
Ik kan me niet heugen ooit zo langzaam te zijn gevorderd op een klim en zo het gevoel te hebben gehad dat ik gewoonweg niet vooruit kom. Dit is mijn Sisyphusklim, mijn ondergang. Elke 10 passen ga ik zitten uitpuffen en kom middels de nodige krachttermen weer tot mijzelf. Ik kijk verbijsterd naar beneden en moedeloos naar boven. Wanneer eindigt deze martelgang? Er komt vocht uit iedere porie en ik zweet mijn oogbollen uit de schedel. Het is alsof de motor hapert en ik geen vermogen heb. Wat ik ook probeer, de benen weigeren dienst. Het stuk tussen 300 en 600 meter hoogte lijkt een eeuwigheid te duren.
Totaal gesloopt kom ik op de zuidgraat aan waar de hellingsgraat afneemt. Het boekje zegt na 750 meter (afstand), maar bedoelt op een hoogte van 750 meter. Vanaf hier volgt een hele lange geleidelijke klim naar de eerste Munro. Deze lange bultrug van gras kon ik vanochtend helemaal zien liggen vanuit mijn tent dus ik weet precies hoe lang hij is. Lang!
Het helpt niet dat ik de hele weg de tent in het dal zie liggen met onder de luifel twee koude blikjes cassis die zachtjes influisteren op mijn gemoed. Tergend traag werk ik me meter voor meter naar de top. Dit is de eerste keer tijdens de missie dat ik overweeg om te keren voordat ik de eerste top bereik.
Ik heb eenmaal na drie toppen de vierde afgeslagen omdat ik voorvoelde dat ik dan in de problemen zou raken, achteraf een prima beslissing. Vandaag plaagt die gedachte me vanaf de eerste klimmeters.
Het grijpt tevens in op de why-vraag. Waarom toch al die bergen beklimmen? Waarom elke dag maar weer jezelf omhoog leuren en de toppen aan elkaar rijgen? Vind ik het dan zo leuk? Of is het meer van hetzelfde? Hier op deze hoogte zie ik om me heen 360 graden een panorama van toppen zo ver ik kan kijken en vrijwel allemaal heb ik ze beklommen. Het lijken puntige, groene stekels uit de start van een draak, een deken van haaienvinnen overal om me heen. Zo op het eerste gezicht is er weinig onderscheid, gewoon heel veel bergen en het gaat maar door, Munros, Corbetts, Grahams en Donalds.
Met name veel oudere mensen hebben me tijdens dit project op het hart gedrukt dat ik wel moet genieten. Al dat rennen gaat in hun ogen vast ten koste van het genieten, het doel belangrijker dan de weg. Ik werd op één dag tijdens het liften mad, mental en luna genoemd. Toch is dat geenszins het geval, ik ben niet blind toppen aan het tikken. Ik geniet van elke dag, elk uur op de berg. Ik zie en hoor all insecten, de poelen met water die zilverkleurig afsteken tegen het landschap, de onwaarschijnlijke ‘remoteness’ van het landschap. Al las ik gisteren een interessante passage in mijn boek Diary of a Wilderness Dweller van Chris Czajkowski: The words ‘remote’ and ‘isolated’ to describe my way of life are city conceits. ‘Remote’ means ‘apart from’ and I am indeed apart from the ciry and other people. But I am very close to nature and the way the world functions; in this respect it is city folk who are remote. Mooi hoe ze beschrijft dat juist zij verbonden is met de natuur, met wat echt belangrijk is. Dat we als mensen verkeerd kijken naar de orde der dingen en ver verwijderd zijn geraakt van de bron. Misschien is degene die 282 bergen oprent in de natuur niet degene die mental is…
Toch merk ik dat ik een bepaalde verzadigingsgraat heb bereikt. 282 bergen is gewoon heel veel. En het is niet eens het aantal dat het zo’n mammoetproject maakt, het is de logistieke complexiteit die dit een avontuur-van-proporties maakt. Het liften van en naar iedere berg en terug zien te komen op je basiskamp voor het duister valt. Het om de zoveel tijd naar je depot liften om weer voor 20 dagen eten in te slaan. Je tandpasta verliezen om te constateren dat het 80 kilometer liften is om nieuwe tandpasta te kunnen kopen. Tegenover elke Munrotop staan zeker drie liften.
Dat zijn zo de overpeinzingen als ik mijzelf stap voor stap de berg opwaggel. Ik voel me een Everestklimmer zonder zuurstof. Wat is er mis? Later op de dag wordt duidelijk waar het misgaat. Na drie keer griep, corona en hoesten dit jaar, is mijn weerstand prut. Ik heb net 20 dagen lopen hoesten en snotteren hier in Schotland en nu is het de beurt aan… buikgriep!
Als ik in de avond in de Cluanie Inn een halve liter cola heb weggewerkt, word ik onwel. Net op tijd verwijder ik me van het terras – waar gasten heerlijk zitten te smikkelen – om niet één, maar in de loop van de avond 10 keer over te geven. Alles, maar dan ook alles komt eruit, het onverteerde ontbijt, alle sportrepen en belangrijker: alle vocht dat ik vandaag heb ingenomen. Ik heb dus liters gedronken, maar het lichaam heeft NIETS opgenomen. Het verklaart waarom de motor hapert en ik mijzelf als een zombie door de dag heen werk.
Op de eerste top neem ik een kwartier om mijzelf bijeen te rapen. De top illustreert net haar tongbrekende naam A’ Chralaig mijn krakende staat van zijn. Gelukkig is de graat die naar de tweede top leidt relatief eenvoudig met weinig verval.
Ik daal relatief weinig tot ik in een zadel aankom. Hier voert links een pad naar de vallei en voor de tweede top moet ik nog een kilometer rechtdoor over een smalle rotsgraat om dan weer hier terug te komen.
Uiteraard stoemp ik door en laat de top niet liggen. Het is het meest interessante deel van de klim, een graat met diverse rotstorens die je kunt omzeilen of direct kunt aanvallen. Uuteraard ga ik voor de laatste optie, de frontale aanval.
De route vraagt wat technisch klauterwerk en hier en daar is de route weggeslagen door regenval. Het is leuk om een beetje technisch te klimmen en de rotspunten te bedwingen. Zo nu en dan duizelingwekkende afgronden waar uitglijden of één verkeerde stap het verschil tussen leven en dood beteken. Een blik naar beneden doet je snappen dat het voor reddingsdiensten vrijwel onmogelijk moet zijn om slachtoffers terug te vinden als ze geen duidelijk routeplan hebben achtergelaten. In dit landschap kun je verdwijnen, oplossen.
Ik ben daar niet mee bezig en heb plezier in de raadsels die de rotsen me bieden. Toen ik begon aan deze missie had ik angst voor deze passages. Ik ging dan automatisch haasten in een soort paniekerige toestand, om het maar achter me te laten. Na meer dan 130 bergen zoek ik juist de meest technische passages die recht over de rug van de graat voeren en ik klim totaal in gedachten verzonken, zoekend naar de juiste steunen en posities. Vroeger waren deze passages iets on van weg te blijven, mu is het eerder een escaperoom die uitdagende raadsels biedt. Mooi te constateren hoe je leert, ervaring opdoet en je comfortzone oprekt.
Op de top twee grote stenen constructies om tegenaan te zitten en uit te puffen. Twee straaljagers scheren met oorverdovend lawaai door de vallei onder me. Als ik me omdraai opeens een dreigende blauwe lucht die onweer doet vermoeden. Het weer kan zo snel omslaan!
Ik gooi het gas erop en ren nu de graat terug naar het zadel waar de afdaling begint. Als ik bij de cairn afsla, valt inderdaad een flinke bui over me heen, lekker verkoelend in de afdaling die ik volledig ren.
Ook hier laat mijn gids me twee keer in de steek. De afdaling over het gras zou verschrikkelijk zijn waardoor je de jeeptrack beneden als een verlossing ervaart. Het gras rent echter als een dolle en ik ben zo beneden om daar te constateren dat er geen jeeptrack is waarna ik een uur loop te zompen door enkeldiepe bogs voordat ik pas halverwege de vallei de laatste restanten van een jeeptrack vind. Een goede manier om soldaten te slopen: iets anders beloven dan je ze voorschotelt.
De vallei terug naar de weg duurt oneindig lang. De Salomons die ik draag zijn – zeker in natte toestand – volstrekt ontoereikend en mijn voeten doen gruwelijk zeer. Met het verstand op nul en de blik op oneindig stamp ik maar door tot ik na een verschrikkelijk lange dag aankom bij de Cluanie Inn. De tocht van 13 kilometer was – met enkele extra’s op mijn initietiaf – vele kilometers langer dan de gids vermeldde en na 21 kilometer was dit een wat minder epische dag op de berg.








Plaats een reactie