Not all those who wander are lost.
14 mei. Ik word wakker van een wazige ragebol, een verlopen Catweazle die aan mijn tent staat te schudden. Als ik een brom geeft, schrikt hij zich te pletter want verwachtte blijkbaar een vrouwelijke stem van een vriendin.
Ik trek het dorp in. Ik wil naar de kapper om mijn piekerige grijze manen te laten trimmen. Twee kapsalons blijken permanent gesloten en ik kom uit bij een hondentrimsalon maar daar durven ze het niet aan. Ik eindig bij Diana die hier al 31 jaar haar salon bestiert en die mijn wilde manen afscheert. Vokgens haar zorg ik goed voor mijn kale-hoofd-huid en heb ik geen rare vlekken als gevolg van de zon.
Ondertussen heeft collega HendrikJan een podcastgesprek met klimmer Roeland van Oss. Hij heeft alle vierduizenders in de alpen geklommen om aandacht te vragen voor het klimaat. Ze hebben bij Nijmegen een boswandeling gemaakt – past wel bij deze gast – en tussen de vogels het gesprek opgenomen.
Inpaktijd. Ik wil vandaag naar het westen en dan noorden liften zodat ik morgen de South Glen Shiel Ridge kan doen, een graat met maar liefst zeven Munros. Eerst eens zien of ik alles in de rugzak krijg. Na enig stouwen presteer ik het om mijn hele uitrusting, 50 reepjes en 30 maaltijden in mijn rugzak van 33l en racepack van 12l te vrotten. Als je een beetje ervaring hebt met backpacken dan weet je dat ik dan echt heel erg lightweight op pad ben. En dat is maar goed ook anders wordt liften lastiger. Chauffeurs denken vaak zelf na – niet doen – en gaan invullen dat ik met mijn tassen niet pas. Dat is onzin, ik pas altijd en heb al in de meest vreemdsoortige posities gelift, zelfs dubbelgevouwen in het pikkedonker achterin een caddy en bovenop het zeil van een truck met hete teer.
Lifttijd. Ik installeer me aan het einde van het dorp. Andrew neemt me mee in zijn busje naar Newtonmore een paar kilometer verderop. Hij is elektricien en zet me op een fijne plek af waar twee wegen samenkomen en dus meer verkeer is.
Ook mijn volgende liftgever denkt mee en verkent maar liefst drie plekken met me zodat ik het snelst weer wegkom. James is een local GP – huisarts – en kent alle wegen hier op zijn duimpje. Ik ook. Ik laat me afzetten op de splitsing waar de weg vanuit Edinburgh erbij komt en ik dus een dubbele verkeersstroom oppak.
Na een kwartier stopt een hele dikke Audi. Een grote kerel stapt uit en helpt me de grote rugzak in de achterbak te doen. ik stap achterin. Naast me een grote kerel uit Oman, de chauffeeur en bijrijder blijken uit Sudan te komen. Ik krijg wat onschuldige vragen over mijn project en met name de chauffeur hangt aan mijn lippen. De andere twee negeren me. Dan neent het gesprek een andere wending.
Ik krijg een preek. Gadaffi is een fantastische leider geweest, Yemen, Niger, Iraq en Libië zijn allemaal slachtoffer van de Zionistische imperialisten. Hij praat niet meer maar brult zijn monoloog via de achteruitkijkspiegel. Wat vind ik van de VS? Van Rusland? Ik reageer tactisch, ben tegen alle oorlogen. Prijs de gastvrijheid van mensen uit die hoek van de wereld. Hij beaamt het, in Sudan nemen ze altijd alle lifters mee, je tikt gewoon tegen het dak als je eruit wil. Ik knik instemmend. Ze gaan naar Fort Wiliam maar zijn ontwijkend over hun intenties daar. Ze rebbelen hun taal die ik niet versta en lachen. Al mijn zintuigen staan op scherp. Ik heb mijn racepack op schoot en kan altijd uitstappen en wegrennen. Ik heb een knoop in mijn maag en alles in me zegt dat dit niet goed is.
Opeens gaat de – Oosterse – muziek keihard en filmen ze met telefoons de weg. Een neef blijkt vandaag zijn huwelijk te hebben en ze sturen een filmpje. De sfeer ontspant wat. Ik voel me diep in een woestijn, mis alleen nog kamelen en waterpijpen. In Spean Bridge tik ik op het dak en stap uit. Schud mijn chauffeur de hand en maak me uit de voeten. Liften is je verplaatsen in de cocon van een ander, een paralell universum. Ik ben nu onderdeel van een universum geweest waarvan ik liever verschoond was gebleven.
Bij de Spar haal ik een magnum die ik aan de rivier oppeuzel. Dan gaat de duim weer omhoog. Een zwarte caddy stopt. Een kerel met lang wit, sluik haar. Hij is relaxed, ik vermoed stoned en zijn auto ruikt naar een muffe zolder of hondenmand. Hij blijkt een handige klusjesman met vijf kinderen. Na een weekend voor zichzelf gaat hij terug naar noord-Sky. Een toplift want ik kan 38 mijl met hem mee en hij zet me af bij de Cluansie Inn, een pub waar mijn klim begint. Mijn chauffeur is zo vaag dat ik er meestentijds geen touw aan vast kan knipen maar na de vorige lift is alles chill. Hij rijdt veilig en vertelt veel over de omgeving. Ik laat mijn rit over me heen komen en geniet van de uitzichten.
De Glen waarin de pub ligt is ruig en verlaten en ik kijk ernaar uit mijn tent aan de oevers van het meer te planten en mijn potje te koken. Ik ga intens genieten van één van de curries die Derek-Jan van Xfood.nl voor me gecheft heeft. Hij weet van mijn diners altijd een feest te maken.
Morgen racedag, 7 toppen tikken. Caramba!







Plaats een reactie